Urennorm lichamelijke opvoeding treedt nog niet in werking
De nieuwe urennorm voor lichamelijke opvoeding in het voortgezet onderwijs treedt nog niet in werking. Voor het schooljaar 2024-2025 betekent dit dat er niets verandert ten opzichte van het huidige schooljaar (2023-2024).
Het is belangrijk dat alle leerlingen voldoende bewegingsonderwijs krijgen. Maar hoeveel moet dat minimaal zijn? Momenteel staat in de wet dat bij het geven van lichamelijke opvoeding wordt uitgegaan van de situatie die op 1 augustus 2005 gold. Dat betekent dat scholen evenveel uren lichamelijke opvoeding moeten aanbieden als er in 2005 op het lesrooster stonden. Dit leidde tot onduidelijkheid, omdat er in de Wet voortgezet onderwijs geen concrete minimale urennorm is vastgelegd.
Om die onduidelijkheid weg te nemen, heeft het ministerie van OCW samen met de Inspectie van het Onderwijs en de KVLO gewerkt aan een aanscherping van de normen die vanaf schooljaar 2024-2025 zouden moeten gelden. Dit zou moeten gebeuren in een zogeheten Reparatiewet.
Deze aanscherping gaat toch niet in vanaf het schooljaar 2024 - 2025. De reden hiervan is dat er in het wetsvoorstel een verkeerde berekening is gebruikt. Het aantal uren dat in het voorstel is opgenomen gaat uit van 40 lesweken per jaar, maar in de praktijk heeft een school gemiddeld 37,8 lesweken om onderwijs aan te bieden. Ook heeft het examenjaar minder lesweken.
Nieuwe berekening en nieuw voorstel
Als we dit voorstel nu in werking zouden laten treden, zou dat zorgen voor onbedoelde uitvoeringsproblemen voor scholen. Er moet dan meer lichamelijke opvoeding worden aangeboden dan nu. Dat was niet het doel van het voorstel. Het doel was om het minimumaantal uren lichamelijke opvoeding vast te leggen. Daarom komen er een nieuwe berekening en een nieuw wetsvoorstel. Tot die tijd gelden de huidige wettelijke normen voor bewegingsonderwijs.
Op deze pagina van de inspectie vindt u meer informatie over de huidige urennorm. Ook is een notitie van de inspectie beschikbaar: Hoeveel uren lichamelijke opvoeding moeten worden gegeven op scholen voor voortgezet onderwijs?