Minister Dijkgraaf lanceert actieplan om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan
Een startkwalificatie biedt jongeren de beste kansen op een kansrijke toekomst. Toch verlaten veel jongeren nog hun mbo-opleiding zonder diploma. Minister Dijkgraaf (Onderwijs) neemt daarom actie om het aantal voortijdig schoolverlaters sterk terug te brengen. Onderdeel van het pakket maatregelen zijn betere toegang tot ondersteuning en het onderwijs aantrekkelijker maken voor jongeren die in de praktijk willen leren. Dit moet ‘groenpluk’ voorkomen. De maatregelen staan in het Actieplan Voortijdig Schoolverlaters dat de minister vandaag naar de Kamer heeft gestuurd.
Uitdagender werk, meer bestaanszekerheid en betere carrièremogelijkheden: jongeren hebben de beste kansen op een kansrijke toekomst met een startkwalificatie (diploma mbo-2, -3 of -4, havo of vwo). Daarom is het belangrijk om het aantal voortijdig schoolverlaters in 2026 terug te brengen tot minder dan 18.000. In 2022 was het gestegen tot 30.000 jongeren, vooral veroorzaakt door de coronajaren en een gunstige arbeidsmarkt waardoor veel jongen zonder diploma aan de slag gingen.
Minister Dijkgraaf: "Een startkwalificatie is meer dan alleen een diploma. Het biedt jongeren de kans om zich te ontwikkelen, zowel op de werkvloer als in het leven. Iedere jongere verdient die kans op een toekomst vol persoonlijke groei. Ik maak me grote zorgen over de sterke stijging die we hebben gezien. Met dit plan werken we samen met regio’s, scholen en werkgevers om jongeren de ondersteuning te bieden die ze nodig hebben voor een sterke basis. We kunnen niet alle uitval voorkomen, maar dit actieplan zet wel een grote stap naar minder schooluitval. Jongeren willen zelf blijven leren, willen zich ontwikkelen; daarbij moeten we hen helpen.”
In de Werkagenda mbo van begin dit jaar zijn al belangrijke stappen gezet om het aantal voortijdig schoolverlaters te verlagen. Zo wordt de loopbaanoriëntatie- en begeleiding verbeterd en krijgen studenten op mbo-2 extra aandacht en begeleiding. Maar de recente stijging vraagt om een landelijke aanpak om dit aantal weer terug te dringen. Minister Dijkgraaf neemt met dit actieplan daarom aanvullende maatregelen om jongeren te ondersteunen om toch hun diploma te halen.
Toegankelijke ondersteuning voor studenten
Dijkgraaf zet in op maatregelen die moeten voorkomen dat mbo-studenten voortijdig hun studie verlaten. Het gaat erom jongeren op tijd de hulp te bieden die ze nodig hebben om hun startkwalificatie wèl te halen. Zo wil de minister dat ‘hulp in de school’ vanaf studiejaar 2025-2026 onderdeel wordt van de diverse regionale programma’s tegen voortijdige schooluitval. Om als student de hulp te ontvangen die je nodig hebt, is het belangrijk om te weten om welke hulp je precies kunt vragen. Externe hulp moet voor studenten gemakkelijk beschikbaar zijn. Daarnaast wil de minister een verbeterde aanwezigheidsaanpak voor studenten ouder dan 18 jaar zodat scholen sneller kunnen reageren op signalen van verzuim.
Meer leren in de praktijk
Veel jongeren leren het liefst op de werkvloer zelf. Dijkgraaf wil daarom het praktijkleren stimuleren, waardoor jongeren al werkende hun kennis en vaardigheden vergroten. Dit praktijkleren maakt het mogelijk om meer mensen stapsgewijs op te leiden voor sectoren met werknemerstekorten. Op deze manier wil de minister ‘groenpluk’ tegengaan.
Verder wil Dijkgraaf landelijke afspraken maken met ten minste zes sectoren of organisaties om jonge werkenden zonder startkwalificatie alsnog op te leiden. Dit houdt in dat jongeren zonder diploma een opleiding kunnen volgen via hun werkgever – en zo alsnog een startkwalificatie bemachtigen.
Ondersteuning bij regionale programma's
Het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters vraagt om een landelijke én regionale aanpak, benadrukt minister Dijkgraaf in zijn brief aan de Kamer. De minister gaat regio’s daarom actief ondersteunen bij het opzetten van nieuwe regionale programma's, met extra aandacht voor succesvolle methoden die jongeren ondersteunen. Daarnaast wordt een meerjarig onderzoek uitgezet om effectieve interventies te onderzoeken met als doel om kennisuitwisseling tussen regio’s te versterken.