Wetsvoorstel Burgerschapsonderwijs
Wetsvoorstel Burgerschapsonderwijs
Om scholen meer duidelijkheid te geven over de eisen waar het burgerschapsonderwijs aan behoort te voldoen, heeft minister Slob op 28 november 2019 een wetsvoorstel voor de aanscherping van de burgerschapsopdracht naar de Tweede Kamer gestuurd, nadat de ministerraad met dit wetsvoorstel had ingestemd. Van scholen zal worden gevraagd om burgerschap en sociale cohesie actief te bevorderen en dit op een samenhangende en doelgerichte manier te doen. Er wordt dus meer van scholen in het primair en voortgezet onderwijs verwacht dan nu in de wet is vastgelegd. De vrijblijvendheid vervalt.
Het kabinet vindt het belangrijk dat elke school een oefenplaats wordt waar leerlingen leren om respectvol met elkaar, en elkaars ideeën, om te gaan. De school is dé plek om de basiswaarden en de beginselen te leren van de Nederlandse samenleving en rechtsstaat. Leerlingen dienen hier ook actief mee te oefenen in een schoolcultuur die past bij deze waarden.
Vrijheid van inrichting
Scholen blijven de vrijheid behouden om het burgerschapsonderwijs op hun eigen manier in te richten. De diversiteit die het Nederlands onderwijsstelsel kenmerkt is een groot goed. Hiermee sluit het onderwijs ook goed aan bij een pluriforme en democratische samenleving. Toch zijn er waarden die zo fundamenteel zijn dat van elke school wordt verwacht dat deze waarden onderdeel zijn van hun schoolcultuur en dat ze terugkomen in het onderwijs. Dit betreft fundamentele uitgangspunten als menselijke waardigheid, gelijkwaardigheid, solidariteit en vrijheid.
Dit wetsvoorstel zal niets veranderen aan de huidige kerndoelen en eindtermen. Hier wordt overigens wel naar gekeken door het ontwikkelteam voor het domein burgerschap in het kader van de curriculumvernieuwing. Naar verwachting zal het Wetsvoorstel burgerschapsonderwijs in schooljaar 2020-2021 in werking kunnen treden.